Banner Motief

Waar was je?

Waar was je?

Specificaties

ISBN: 9789058819635

2017

Motief

 

Beschrijving

De schepping stelt ons voor duizelingwekkende vragen: Waar komen die miljoenen levensvormen vandaan? Wanneer begon de schepping? De meest intrigerende vragen betreffen jezelf: Waarom ben ik hier? Waar komen wij vandaan? Jan van Bemmel schetst de recente ontdekkingen en laat zien wat we daaruit kunnen afleiden over het ontstaan van de kosmos. En dat er grenzen zijn aan menselijke wetenschap. Hij betrekt daarbij ook het getuigenis van de Bijbel.

 17,45

Recensies

De Waarheidsvriend

december 2017
Dit boekje verschijnt op een tijdstip dat tegelijk heel gelukkig en heel ongelukkig is. Heel gelukkig, omdat er door het verschijnen van de boeken van Gijsbert van den Brink en Mart-Jan Paul over schepping en evolutie veel aandacht voor dit thema is, en dit boekje bevat een eigen bijdrage aan dat thema. Ongelukkig ook, omdat het gevaar niet denkbeeldig is dat er zoveel aandacht naar de twee genoemde boeken gaan, dat dit boekje gemakkelijk ondersneeuwt. Dat zou jammer zijn, want het is de aandacht waard.
De titel verwijst naar de woorden van God tegen Job, tegen het eind van het gelijknamige Bijbelboek, waarmee de Heere Job op zijn plaats zet nadat hij grote woorden tegen God gezegd heeft. De Heere beschrijft dan de duizelingwekkende manier waarop Hij hemel en aarde geschapen heeft, en stelt ineens de confronterende vraag: en waar was jij eigenlijk toen Ik dat allemaal tot stand bracht? Nergens natuurlijk, en Job wordt zo tot de erkenning gebracht dat wij als het gaat om de schepping van hemel en aarde slechts heel bescheiden kunnen spreken. Wij waren er niet bij, en het gaat ons verstand ook volledig te boven. In het begin van het eerste Bijbelboek geeft de Heere ons er in woorden die een enorme vereenvoudiging bevatten een bescheiden indruk van. Zelfs in die woorden gaat het ons boven de pet, en dat mag ons behoeden voor te eigenwijze woorden over de schepping. Mogen wij er dan geen onderzoek naar doen? Daar is Van Bemmel helder over: je, dat mag, mits in bescheidenheid, en recht doend aan wat God er Zelf over geopenbaard heeft.
Op de kaft prijken twee namen van bekende wetenschappers: Darwin en Hubble. De eerste is de geestelijke vader van de evolutietheorie; de tweede heeft met zijn idee van de ‘big bang’ een belangrijke bijdrage geleverd aan de wetenschap van de kosmos (de kosmologie). Met de kosmologie heeft de auteur zelf iets. Hij was jarenlang enthousiast amateur-astronoom. In zijn wetenschappelijke loopbaan was hij hoogleraar medische informatica en vier jaar lang ook nog rector magnificus van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Geen bioloog of kosmoloog dus, maar wel iemand die het wetenschappelijke bedrijf van binnen kent. Wat voor hem het voornaamste effect van zijn wetenschappelijke werk was? Verwondering. De Jobservaring van het de hand op de mond leggen van verbijstering over de wijsheid en almacht waarvan de schepping spreekt. Dat is ook de prachtige bijdrage van dit boekje aan het debat over schepping en evolutie.
Van Bemmel contrasteert dat met de manier waarop wetenschappers vaak vergeten wat zij niet weten, en waar ze dus veronderstellingen over moeten doen. Al snel vallen bij hen woorden als ‘aangetoond’, of zelfs ‘bewezen’, terwijl dat alleen geldt nadat allerlei aannamen gedaan zijn, waarvan de juistheid niet kan worden aangetoond. Vaak zitten die in ons wereldbeeld. Van Bemmel wijst met name op de populariteit van het materialisme. Door de vooronderstellingen bloot te leggen, laat Van Bemmel op kundige wijze zien dat veel grote woorden in de wetenschap niet waargemaakt kunnen worden. Hij bespreekt de evolutietheorie, maar ook het onderwerp ‘kunstmatige intelligentie’, dat op zijn eigen professionele terrein ligt. Hij steekt zijn sympathie voor Intelligent Design niet onder stoelen of banken. Ook in deze hoofdstukken spat de verwondering er af. Dat maakt het een genot om dit boekje te lezen. Je wordt er warm van, want je hart wordt aangesproken. Wie de auteur wel eens heeft horen spreken over geloof en wetenschap, zal in de tekst helemaal de liefdevolle manier herkennen waarop hij spreekt over de Heere God, die alles zo wonderlijk gemaakt heeft en daarbij ons kleine mensjes op het oog had.
Eén ding heeft mij bij het lezen verbaasd, en wel dat Van Bemmel de kosmologie helemaal gevrijwaard heeft van een kritische analyse van de vooronderstellingen. Komt dat door zijn eigen passie voor de astronomie? Waar hij op haarscherpe wijze de manier waarop de evolutietheorie afhankelijk is van behoorlijk gewaagde aannamen, laat hij de kosmologie ongemoeid. Voor hem is het boven alle twijfel verheven dat het heelal miljarden jaren bestaat. Maar is ook die theorie niet afhankelijk van aannamen? Stel dat de lichtsnelheid in de loop van de tijd veranderd is. Er hoeft maar een kleine verandering te zijn binnen de nauwkeurigheid waarmee wij kunnen meten, of de berekeningen komen er anders uit te zien. Weliswaar is het ‘theologische prijskaartje’ dat hieraan hangt bij lange na niet zo groot als dat van de evolutietheorie, maar het wringt toch met de nadruk waarmee de Heere het sabbatsgebod letterlijk genomen wil hebben en de fundering daarvan in de zes plus één scheppingsdagen. Helemaal onschuldig is het dus niet. Het zou voor de hand gelegen hebben om daar toch een hoofdstuk aan te wijden.
Maar dat ‘losse eindje’ neemt mijn grote waardering voor dit boekje niet weg. Er wordt heel wat wetenschappelijke informatie op begrijpelijke wijze gepresenteerd. Zonder twijfel zullen er biologen zijn die het niet met alles eens zijn, en omdat de auteur zelf geen vakbioloog is, zouden er hier en daar kleine missers in kunnen staan. Maar daar gaat het de auteur niet om. Het gaat om de verwondering, om het klein worden als wetenschapper, en als klein mensje die zich opgenomen weet in een gigantische kosmos. Die verwondering komt je van elke bladzijde in dit boekje tegemoet.

Leestafel.nl

december 2017
Darwin (1809-1892) was de grondlegger van de evolutietheorie. Hubble (1889-1953) was de ontdekker van de Big Bang: er is een oerknal geweest die de kosmos in beweging heeft gezet en houdt. De consequentie daarvan is dat het universum een duidelijk beginpunt heeft gehad. Iets wat christenen altijd al hebben geloofd, maar wat haaks staat op de gangbare evolutietheorie. Jan H. van Bemmel onderzoekt wat dit betekent voor ons vertrouwen op de wetenschap dan wel op het christelijk geloof. Van Bemmel (1938) is daartoe zeker de geschikte persoon. Hij studeerde natuurkunde aan de Technische Universiteit Delft, promoveerde in wis- en natuurkunde en werd hoogleraar medische informatica.
Zijn boek heb ik met toenemende belangstelling gelezen. Van Bemmel schrijft met groot respect over wetenschappelijk prestaties, maar heeft ook een scherp oog voor grenzen, lacunes en beperkingen in het wetenschappelijk denken. Toegespitst op de kern laat Van Bemmel zien dat ook wetenschap stoelt op geloof en uit gaat van onbewezen vooronderstellingen. Bijvoorbeeld dat natuurwetten over miljoenen, zo niet miljarden jaren, onveranderd van kracht zijn gebleven en ook van toepassing zijn op het onbegrensd uitdijend heelal. Bewijzen hebben we er niet voor. Het is een veronderstelling.
Van Bemmel legt met zijn benadering een bom onder het denken van een stroming binnen de (evolutionaire) wetenschap, die pretendeert een sluitende en algemeen geldende theorie te hebben gevonden.
Van Bemmel laat zien welke onbeantwoorde vragen er nog zijn, hoe geleerden elkaar tegenspreken, welke leemtes er zijn. Alles bij elkaar is dat zoveel dat je wel mag stellen dat het evolutiemodel van de veronderstellingen aan elkaar hangt. Van Bemmel maant dan ook tot bescheidenheid. De titel van zijn boek is ontleend aan de vraag die volgens de Bijbel God aan Job heeft gesteld. Waar was je toen Ik mens en aarde heb geschapen? Je was er niet bij. Wat weet jij ervan, beperkt en sterfelijk mensje?
De waarde van dit boek lijkt me ook dat Van Bemmel scherp in beeld brengt dat ons denken over deze vragen te maken heeft met de vraag naar de grondslag van ons leven en de inrichting van de samenleving. Geloven we in God of in ons zelf? “Als de mens zichzelf de wet stelt, komen we vroeg of laat terecht in een maatschappij waarin het recht van de sterkste geldt en voor de zwakke geen plaats is” (blz. 153). Evolutie is het overleven van de meest geschikte levensvorm om te overleven. Wie of wat dat niet is, gaat ten onder in de meedogenloze strijd om het bestaan. Van Bemmel wijst op de ommekeer in het denken over abortus, euthanasie en voltooid leven en komt op voor het bestaansrecht van ook het zwakke en kwetsbare leven.
Als Van Bemmel de balans van zijn betoog opmaakt, stelt hij op goede gronden vast dat de evolutietheorie onbewezen is. Hij meent dat het veel meer voor de hand ligt om uit te gaan van een Ontwerper der dingen. Dus: een schepping en God als Schepper. Probleem is dan weer wel dat Van Bemmel de theorie van de Big Bang aanhangt. Maar als die theorie van Hubble klopt, roept dat ook weer spanning op met het Bijbelse scheppingsverhaal. Die vragen laat Van Bemmel liggen.
Inmiddels is hij met emeritaat. Maar zijn vakgebied blijft hij bijhouden. Met groot gemak schrijft hij heel wetenswaardig over vlinders, fruitvliegjes en kolibries. Maar ook over robots, kunstmatig leven en kunstmatige intelligentie. Tal van onderwerpen passeren zo de revue, maar wel binnen het kader van een hecht betoog. De bloedsomloop van een pasgeboren kind, de spectaculaire ontwikkeling van het oog bij vissen, reptielen, mensen, de ontzaglijke hoeveelheid informatie opgeslagen in het DNA en genoom. Dat maakt het boek interessant voor een brede categorie lezers, of je nu gelooft in schepping of in evolutie. Daarbij is het een groot voordeel dat Van Bemmel een gerenommeerd wetenschapper is. Zijn opvattingen en conclusies kunnen niet gemakzuchtig van de hand gewezen worden als afkomstig van een vooringenomen christen.
Over het algemeen is dit boek goed leesbaar. Een al te technische passage hier en daar wordt opgevolgd door een conclusie die voor iedereen goed te volgen is. Toch denk je een enkele keer dat een meelezer goede diensten had kunnen bewijzen. Wat te denken van de volgende breinbreker op blz. 159?
De definitie ‘soort’ is niet erg hard als men onder een andere soort verstaat dat een mogelijke kruising daarmee niet leidt tot vruchtbare nakomelingen. In dat verband zullen een pekinees en een Duitse herder tot verschillende soorten kunnen worden gerekend.
Over de betekenis van deze zin moet ik toch echt even goed nadenken. Wat is nu de definitie van ‘soort’ op basis van deze zin?
Al met al is dit boek een belangwekkende bijdrage in het debat over grenzen en mogelijkheden van geloof en wetenschap. Omdat volgens Van Bemmel wetenschap ook een geloof is, zou het hele debat in feite op een andere grondslag gevoerd moeten worden.