Recensies
Nederlands Dagblad
24-06-2016
Theoloog Bert Loonstra schreef een nieuw boek over een oud hoofdpijndossier van de kerk: de leer over de uitverkiezing. Heeft God in zijn eeuwig raadsbesluit vastgelegd welk van de kinderen die er geboren worden, bestemd zijn voor zijn eeuwig heil? En dus ook welke niet? En als alles al van eeuwigheid vastligt, welke eigen verantwoordelijkheid heeft een mens dan nog? De gereformeerde uitverkiezingsleer ligt al onder vuur sinds ze ontworpen is. Reformator Johannes Calvijn (1509-1564) kreeg de zijnen in Genève al niet op één lijn. Niet op zijn lijn althans – zoals kerkhistoricus Erik de Boer levendig beschrijft in zijn boek The Genevan school of the prophets. Toen de calvinistische Republiek der Nederlanden het honderdste geboortejaar van de reformator had kunnen vieren, raakte ze diep verdeeld rond de uitverkiezingsleer van Jacobus Arminius. In 1609 was een verzoeningspoging tussen Arminius en zijn tegenspeler Gomarus al op niets uitgelopen en werd de zieke Arminius opnieuw op het matje geroepen door de Staten van Holland (de scheiding tussen kerk en staat was zeg maar nog niet voltooid). Arminius moest de zaal verlaten en stierf, het conflict liep zo hoog op dat de gereformeerde kerk zich genoodzaakt zag partij te kiezen tegen Arminius. Ze besloot helderheid te scheppen met het opstellen van de Dordtse Leerregels, die hun weg hebben gevonden in het belijden van de kerken. Daarmee was de kous bepaald niet af. Nog in 2008, toen kerkhistoricus William den Boer in Apeldoorn promoveerde op een studie naar Arminius, kwam hem dat op zware kritiek te staan. Hij waagde het om in een artikelenreeks in het christelijk-gereformeerde kerkblad De Wekker Arminius een ‘gereformeerd theoloog’ te noemen, en pleitte voor nuancering van het eenzijdige beeld dat orthodoxe gereformeerden soms nog van Arminius hebben. Het curatorium van de Theologische Universiteit Apeldoorn zag zich genoodzaakt het voor Den Boer op te nemen – en daarmee zichzelf als gereformeerde universiteit te rechtvaardigen. ‘Naar de mening van het curatorium wordt in het proefschrift van dr. Den Boer bij geen enkel punt uit de gereformeerde belijdenis enige twijfel gezaaid, en is zijn studie niet strijdig met de gezonde gereformeerde leer.’
Nu, twee jaar voor de grote herdenking van de Synode van Dordrecht (1618-1619), oefent opnieuw een christelijk-gereformeerd theoloog, dr. Bert Loonstra, kritiek op de Dordtse Leerregels. Die komen er ‘door hun beperkte benadering niet aan toe het volle getuigenis van het Nieuwe Testament te laten doorklinken. Passages over geloofsafval en de vergeefsheid van Christus’ offer voor de afvalligen blijven onbesproken.’
Loonstra schrijft dat in een nieuw boek, Willen en voelen en uitverkiezing. De ondertitel luidt: Hoe Arminius en Dordt nader tot elkaar kunnen komen, en dat is precies wat Loonstra doet: vier eeuwen na dato probeert hij alsnog Arminius en Dordt met elkaar te verzoenen.
De nuance waar Den Boer voor pleitte, brengt hij aan. Let wel: Loonstra stelt de uitverkiezingsleer niet ter discussie. Het gereformeerde belijden blijft zijn ijkpunt. Dat had ook anders gekund. Bijvoorbeeld door verder door te denken in het spoor van de bekende nieuwtestamenticus en Pauluskenner N.T. Wright. Die veronderstelt dat Paulus in teksten die gebruikt worden als fundament onder de uitverkiezingsleer, helemaal geen theologisch-dogmatisch punt wil maken. Hij wil heidenchristenen zoals die in Efeze wapenen tegen een joodse vertekening. Volgens Wright staat het er in Efeziërs 1:3-6 niet expliciet, maar reageert Paulus op het bekende joodse argument dat de joden ‘kinderen van Abraham’ zijn. Met andere woorden: de joden vormen sinds oeroude tijden Gods uitverkoren volk. Paulus parafraserend in de geest van Wright: ‘Zeggen de joden dat zij al sinds Abraham Gods uitverkoren volk zijn? Nou, jouw uitverkiezing ligt vast in Christus! En die was er al voor de grondlegging van de wereld!’ Dat verandert het beeld nogal. Loonstra kiest ook niet voor de oosters-orthodoxe benaderingswijze. De orthodoxie laat de paradoxen in de Bijbel rustig naast elkaar bestaan, en probeert ze niet tot in het eindeloze tegen elkaar uit te spelen. Ook daarvoor is wat te zeggen. Al was het maar omdat ze in de Schrift zelf ook vaak onbekommerd naast elkaar staan. Psalm 62 opent met de stelling dat ‘mijn ziel zijn rust gevonden heeft bij God’, en vervolgt een paar verzen verderop met de oproep: ‘Zoek rust, mijn ziel, bij God alleen ...’ Loonstra gaat de paradox te lijf. Waar blijft de wil, de verantwoordelijkheid, als alles beslist wordt door een keuze van God? En omgekeerd: waar blijft het gevoel van overweldigende genade vanwege je redding, als alles afhangt van je eigen keuze? Volgens Loonstra glijdt Arminius uit naar links, hij hecht een te groot gewicht aan de inbreng van de mens, aan de eigen wil dus. Maar de Dordtse Leerregels glijden evenzeer uit naar rechts, omdat ze een te grote nadrukleggen op het gevoel van overweldigende genade. Als alles genade is, kan dat leiden tot defaitisme: sombere moedeloosheid omdat de mens toch niets aan zijn redding kan bijdragen.
Daarmee doet ‘Dordt’ tekort aan de Bijbelse oproep om je te wapenen tegen verleidingen, de goede keuzes te maken en te volharden in het geloof, erkent Loonstra. Willen en voelen hóren bij elkaar, beseft Loonstra, die behalve theoloog en filosoof ook psycholoog is. De kern van zijn analyse is, dat zowel ‘Dordt’ als Arminius redeneert vanuit het begin. Terwijl God ook de toekomst omspant. Zowel Arminius als de Dordtse Leerregels plaatsen de uitverkiezing aan het begin van de tijd. Loonstra geeft dit thema zijn plek bóven de tijd. Uitverkiezing is niet iets dat gebeurde, lang geleden. Uitverkiezing gebeurt, steeds wanneer God mensen ontmoet. ‘De verbinding tussen begin en einde wordt gelegd door de ontmoeting van de eeuwige God met zondige mensen. [...] Dat zijn ofwel mensen die Hij in hun hart raakt, ofwel mensen bij wie Hij verzet oproept. En doorgaans is het zo dat Hij voorbijgaat aan degenen die zelf indruk willen maken. Hij verkiest onaanzienlijken. In dit verkiezingsbeleid licht zijn genade op.’ Arminius stelt dat een christen moet volhouden, keuzes maken om de wedloop uit te lopen – een Bijbelse gedachte. Dordt stelt dat alles gelegen is in Gods keuze voor jou – een evenzeer Bijbelse gedachte. Maar stel je nu eens voor, zegt Loonstra, hoe God jou benadert: Hij omspant de tijden. Simpel gezegd: God roept je toe: ‘Ik heb je gered! Ik heb jou uitgekozen! Hou vol! Maak de goede keuzes! Dan zal niets je van mijn liefde kunnen scheiden!
Is met dit boek eindelijk de angel uit de uitverkiezingsleer? Loonstra is niet opmerkelijk taalvaardig, maar zijn concluderende zinnen zijn ongetwijfeld uitentreuren gewikt en gewogen. De mensen die God ontmoet zijn ‘ofwel mensen die Hij in hun hart raakt, ofwel mensen bij wie Hij verzet oproept’, schrijft hij. Wie bepaalt er nu wie er geraakt wordt? God, die raakt of niet raakt? Of de mens, die zich wil laten raken of niet? Elders in het boek verheldert Loonstra: ‘De eeuwige verkiezing is geen loterij, maar een keuze van God in de ontmoeting met mensen; deze keuze roept in die ontmoeting hún keuze op. Daarvoor zijn zij zelf verantwoordelijk: het is hun keuze.’
Mooi is het argument waarmee Loonstra God verdedigt tegen het verwijt van onrechtvaardigheid. Dat verwijt krijgt hij meestal van moderne mensen, die redeneren vanuit ‘gelijke rechten voor iedereen’. Maar Bijbels is dat niet. In de Bijbel bestaat Gods rechtvaardigheid vooral uit het feit dat wat overal kansloos is, bij Hem op recht mag rekenen. Loonstra koelt het hete hangijzer af voor de gelovige die een spagaat voelt tussen gevoel en wil, tussen genade en verantwoordelijkheid. Dat hij Arminius serieus neemt, getuigt van moed. Maar hij laat Dordt voluit spreken op het punt van dat andere hangijzer, de vraag of God mensen bestemt tot heil of onheil. En hoe genuanceerd je daar ook over schrijft en denkt, dat blijft een gloeiend punt.
Rien van den Berg
NBD Biblion
01-09-2016
De auteur (1956) is theoloog, psycholoog en filosoof, en werkt als christelijk-gereformeerde predikant in Gouda. In dit boek gaat hij diep in op de verschillen die in 1619 bleken tussen de visie van Arminius en de Dordtse Leerregels. Stond bij Arminius de mens en zijn keuze centraal (de wil), Dordt leert dat de genade van God in de uitverkiezing het belangrijkste is (gevoel). Nauwgezet benoemt Loonstra de verschillen en wijst ook op de beperkingen van beider visie. Gods liefde verkiest, maar er is ook de menselijke keuze daarin en de volharding die daarbij hoort: God verkiest niet buiten de mens om. Deze bezinnende studie bedoelt op Bijbelse wijze het denken vanuit het begin en het einde met elkaar te verbinden. Jammer dat in de zeventiende eeuw kennelijk niemand daarvoor open stond. Het is een bewogen en pastoraal geschrift, voor elke christen en gemeente waardevol.
Recensent: Ds. Jenno Sijtsma
Boekentafels.nl/h4>
13-05-2016
Hoe komt een mens tot geloof? Door het te willen, of door iets van God te voelen? Welke rol speelt de uitverkiezing hierbij?
De auteur gaat op deze vragen in door zich te verdiepen in het conflict dat daarover aan het begin van de zeventiende eeuw in Nederland woedde. Hij laat daarop het licht van de Bijbel schijnen en komt tot de conclusie dat én de wil én het gevoel een rol spelen en dat Gods uitverkiezing ons niet afwachtend maakt. Theologie en spiritualiteit komen hier bij elkaar.
Bert Loonstra (1956) is theoloog, psycholoog en filosoof, en werkt als christelijk-gereformeerd predikant in Gouda.
Enkele van zijn eerdere publicaties zijn:
De Bijbel recht doen (1999), God schrijft geschiedenis (2003) en Het badwater en de kinderen (2008).